Eeuwen geleden waren bevers geliefd vanwege hun dichte vacht, met maar liefst 23.000 haren per vierkante centimeter. Ook werden ze gegeten; katholieke gelovigen beschouwden de bever als een vis, omdat zijn staart schubben leek te hebben, en mochten hem ook op vastendagen nuttigen. Door intensieve jacht werd de bever vanaf de Middeleeuwen steeds zeldzamer in Nederland. In 1826 stierf de laatste inheemse bever uit.

In 1988 werden 42 bevers uitgezet in de Biesbosch, waarmee deze imposante knaagdieren na ruim 160 jaar weer terugkeerden in Nederland. De bever vond hier een ideaal leefgebied: voldoende water en bomen. Vanuit de Biesbosch en later ook Limburg verspreidde hij zich gestaag over het land.

Ook in België doet de bever het goed. Eind jaren ’90 werden 101 bevers uitgezet in de Ardennen en in 2003 volgden er nog twintig in een vallei bij Leuven. Daarnaast trokken dieren vanuit Duitsland de grens over, waardoor de populatie gestaag groeide.

Met zijn waterafstotende vacht, die hij verzorgt met behulp van een dubbele nagel aan zijn achterpoten, is de bever uitstekend aangepast aan een leven in en rond het water. Hij kan tot vijftien minuten onder water blijven en dankzij een speciale huidflap kan hij onder water zelfs knagen zonder water in te slikken. ’s Zomers slaapt hij vaak bovengronds in een leger, terwijl hij in de winter een burcht bewoont, samen met zijn familie.

De bever is het grootste knaagdier van Europa en kan inclusief staart ruim een meter lang worden. Zijn indrukwekkende voortanden blijven groeien en moeten door continu knagen worden afgesleten. Dankzij het ijzerhoudende glazuur zijn ze buitengewoon sterk. Bomen die hij velt, gebruikt hij deels als voedsel en deels als bouwmateriaal voor zijn burcht.

Elke burcht herbergt een familie van vader, moeder en twee à drie jongen. Een jaar later helpen de oudere jongen bij de verzorging van hun nieuwe broertjes en zusjes, maar na twee tot drie jaar moeten ze een eigen territorium zoeken. De ingang van de burcht ligt altijd onder water, een slimme strategie om roofdieren buiten te houden.

Bevers zijn ware landschapsarchitecten. Hun knaag- en bouwwerkzaamheden zorgen voor open plekken en waterpoeltjes, die nieuwe leefgebieden vormen voor vissen, amfibieën en talloze andere diersoorten. Ze verbeteren de biodiversiteit en dragen bij aan een dynamisch ecosysteem.

Overdag laten bevers vooral sporen na: hoopjes vegetatie en modder, besprenkeld met castoreum (‘bevergeil’), waarmee ze hun territorium markeren. Vraatsporen, glijsporen en uitwerpselen - kleine keutels die lijken op samengeperste dennenappels - verraden hun aanwezigheid.

Met de opmars van de bever groeit ook de kritiek. Hij zou oevers ondergraven, dijken verzwakken en voor wateroverlast zorgen. Ooit werd hij binnengehaald als de verloren held, maar nu klinkt soms de roep om ingrijpen, en in bepaalde gevallen worden zelfs afschotmaatregelen overwogen, ondanks zijn beschermde status.

Individuele bevers kunnen voor overlast zorgen, maar in een breder perspectief zijn ze van onschatbare waarde voor de natuur. Begrip voor hun rol in het ecosysteem helpt vaak om conflicten te verzachten. Natuurbeheer draait immers om een samenspel van ecologie en psychologie.

Zal beveroverlast in de toekomst afnemen? Misschien. Met de oprukkende wolf uit Duitsland krijgt de bever er een natuurlijke vijand bij. De natuur reguleert zichzelf, en het evenwicht tussen bevers en hun omgeving blijft zich ontwikkelen. Voor nu blijft de bever een fascinerend dier dat de Oosterhoutse wateren opnieuw vormgeeft.