Soms moet je gewoon kappen. Stoppen. Niet praten, niet twijfelen, niets uitleggen. Dikke bonjour en hasta la vista baby. Dát is precies wat ik in een opwelling heb gedaan. Zo zat ben ik alles. Baan opgezegd? Check! Relatie verbroken na het zoveelste gesprek dat wéér nergens over ging? Check! En toen… lekker niks. Geen plan. Geen idee. Alleen impulsief een ticket naar het Griekse Samos geboekt. Ik ga ervantussen. Adios.
Door: Nathalie Schalke | StorytellConcepten
De eenzaamheid, de luxe, de zon, de geur van tijm, zeewind, en vrijheid – alles helpt mijn geest tot rust te brengen. Een beetje dan. Maar als luieren een olympische sport is, sta ik met de grootste trofee op het podium. Of niet, omdat ik te lui ben die op te halen. Mijn nieuwe ritme is goddelijk eenvoudig: wakker worden met uitzicht op zee, ontbijten met kruimelige croissants en sappige watermeloen, en dan... met handdoekje, zonnebrand, boek, slippers en zonnebril naar het strand.
Daar staat hij al. Sam, mooi Sam, die ik gedoopt heb tot mijn persoonlijke CSO (Chief Strandbedjes Officer). De keizer van de kust. De Sultan van de strandbedjes. Zongebruinde spierbundels, parelwitte tanden, en een glimlach zo verleidelijk dat ik elke ochtend weer een shotje dopamine krijg van geluk.
Wederom heeft hij mijn bedje klaargezet. Front row, sea view. Precies zoals ik het graag hebben wil. Altijd met dezelfde elegante knik en een subtiele knipoog alsof hij me iets belooft wat net buiten de normale omgangsvormen tussen klant en CSO ligt.
Vandaag echter ontspoort de strandharmonie en mijn Sam krijgt ruzie met twee oude Zweedse tangen uit de tijd van Napoleon, die zo bruin zijn dat het lijkt of ze halverwege de crematie zijn ontsnapt. De ene, die iets heeft wat lijkt op ingebouwde tennisbaltieten, sleept kordaat twee vrije ligbedden naar voren maar dat past niet in de lay-out van Sams ligbeddenplan. Sam blijft beleefd, maar zijn kaakspieren verraden strijdlust. Ik sla de hele klucht geamuseerd gade. Het is een traag, passief-agressief duel met veel handgebaren, scherpe blikken en half verstaanbare Engels-Zweeds-Griekse kreten. Uiteindelijk worden Joeta et Julla ergens anders geplaceerd. Sam trekt z’n hagelwitte shirt recht, veegt een onzichtbaar stofje van mijn bed en zegt met een zucht: ‘Old tigers... still bite.’
's Avonds dwaal ik door het stadje van Pythagoras. De lucht ruikt naar warm rotsgesteente en wilde oregano. De haven schittert, superjachten liggen glanzend en uitdagend in het water, als majestueuze dienaars van puissant rijke tech jongens. Als aperitief bestel ik bij mijn wijn garnalen in knoflookolie. Aan de overkant van de baai gaat de zon onder in een kleur zo adembenemend dat ik hem niet zou kunnen omschrijven. Ik voel me loom en licht, alsof mijn lichaam langzaam oplost in de schemering.
Na een wandeling langs de haven ontdek ik in een schattig straatje met weelderig geschilderde bloemen op de vloer een sfeervol restaurantje. Authentiek Grieks. De eigenaar – ruig, charmant, armen vol verhalen – leidt me resoluut naar een tafeltje achterin. Ik ruik onraad…
Ik heb gelijk.
Aan het tafeltje naast me strijkt plots Marco neer. Zeeuwse Marco. Solo op vakantie en dorstig naar contact. Binnen vijf minuten weet ik dat hij gescheiden is, een tuinhuis heeft verbouwd tot mancave, en ooit per ongeluk zijn zwager heeft geëlektrocuteerd tijdens het ophangen van de buitenkerstverlichting. Hij praat. En praat. En praat. Mijn gedachten dwalen af, koortsig op zoek naar een escape. Hij voelt het, mijn desinteresse. “Mij was goed gezelschap beloofd,” klaagt hij tegen de ruige eigenaar terwijl hij zijn derde ouzo bestelt. Ik glimlach. Sort of. Sta op en verlaat de scene. De volgende ochtend zie ik hem flaneren. Fluitend. Stralend. Tussen twee dames in met zonnehoeden die een heel terras van schaduw zouden kunnen voorzien. Ze lijken verdacht veel op de Zweedse dames van het strandduel. Hij knipoogt. Ik wens hem succes.
Een middagje strand, daar heb ik zin in. Kabbelende golven, een goed boek. Rust. Sam komt aanlopen, nonchalant, zijn zonnebril op zijn hoofd geschoven. Hij brengt een cocktail die ik niet heb besteld. “For the queen,” zegt hij met die gevaarlijke glimlach. Mijn hart maakt een ongemakkelijk sprongetje. Of nee. Mijn onderbuik doet iets raars. Ik weet het verschil inmiddels.
Hij blijft even naast me staan. Onze blikken kruisen elkaar. De wereld lijkt een seconde stil te vallen – strandgeluiden worden dof, de zon hangt plotseling zwaarder aan de hemel. “Zeg,” fluister ik naar hem zonder mijn zonnebril af te zetten, “denk je dat je...?”
Maar ik maak mijn zin niet af. De wind steekt op. De lucht krijgt een tint die niet van storm komt, maar van verwachting. Mijn huid tintelt. Mijn boek ligt vergeten op mijn schoot. Ergens in de verte klinkt muziek. Saxofoon, langzaam en zwoel. Of verbeeld ik me dat?
Ik maak me uit de voeten en in mijn appartementje kleed ik me om. Mijn huid gloeit nog na van de zon, mijn hartslag danst een eigen ritme. Ik trek iets luchtigs aan, wikkel een dunne sjaal om me heen en glip op mijn slippers naar buiten. De maan hangt als een spotlight boven de zee, de palmbomen fluisteren geheimen die alleen de wind begrijpt. Ik dwaal langs het strand. Alles is stil. En dan hoor ik het. Niet eens zozeer een geluid, maar meer een aanwezigheid. Achter me. Voetstappen. Stevig, zelfverzekerd. Geen haast. Geen angst.
Ik draai me om. En zie een silhouet.
Hoog, breed, nonchalant. In zijn hand een fles water, of wijn – dat kan ik niet goed zien, maar ik hoop het laatste. De maan werpt net genoeg licht om de lijnen van zijn gezicht te verraden. Schaduw over schaduw. Ogen die me aankijken alsof hij iets weet dat ik vergeten ben. “Hé,” zegt hij. Engels, met een zachte tongval die ik niet meteen kan plaatsen. “Heb ik je vandaag niet eerder gezien?” Hij stapt dichterbij. Ik blijf staan. Ik voel geen angst. Alleen nieuwsgierigheid. En… een soort honger. Lust, naar iets….verlangen. “Nee,” zeg ik. “Ik geloof niet dat we al kennis hebben gemaakt.” Zo’n spetter als jij zou ik zeker onthouden, denk ik erachteraan. Hij glimlacht. “Samen wandelen?”
We lopen. Zonder woorden. Alsof we elkaar al kennen. En toch niet. De afstand tussen onze lichamen is precair. Te klein om onschuldig te zijn. Te groot om veilig te voelen. Op een klein plateau aan het einde van het strand gaan we zitten. De zee is kalm. Zijn arm raakt per ongeluk de mijne. Of expres. Ik weet het niet maar het laat mijn haartjes rijzen. Mijn hart bonkt in mijn borst als van een hopeloos verliefde tiener.
Hij draait zich naar me toe. “Ik kom hier al jaren,” zegt hij zacht. “Maar dit is de eerste keer dat het eiland… anders voelt.” Ik slik. “Anders hoe?”
“Alsof het iets in gang zet. Iets wat te lang stil heeft gestaan.”
Zijn hand glijdt naar mijn knie. Langzaam. Niet opdringerig. Niet afwachtend. Precies daartussenin. Ik adem diep in. Mijn hele lijf staat op scherp. Zijn lippen zijn dichtbij. Zó dichtbij.
En dan – een stem. Hard, schril, op de achtergrond. Iemand roept. Grieks, luid, ongeduldig. Hij kijkt op. Zucht. “Dat is mijn moeder,” zegt hij zacht. “Ze wacht op me. We zouden nog iets bespreken.”
Ik lach ongelovig. Baal ook een beetje. “Je moeder?”
“Lang verhaal.” Hij staat op. Reikt me zijn hand. “Kom je morgen weer hierheen? Zelfde tijd?” Ik kijk hem aan en voel mijn wangen gloeien. “Misschien,” zeg ik. Hij knipoogt. Draait zich om en loopt weg. Ik kijk hem na, net zolang totdat hij verdwijnt in de schaduw van de nacht.
Ik blijf achter, op het warme zand, en open de fles wijn. Laat het avontuur beginnen, juich ik terwijl ik mijn handen in de lucht duw van enthousiasme. “Tot morgen”, hoor ik boven het ruisen van de golven uitkomen. Ik schrik, voel me betrapt. Hij heeft me gehoord….Wie is deze Griekse God?